-
1 tun
3 〈regionaal; als hulpwerkwoord ter omschrijving van de conjunctief〉♦voorbeelden:immer zu tun haben • steeds bezig, in de weer (moeten) zijner hatte dort geschäftlich zu tun • hij was daar voor zakensie hat noch in der Küche zu tun • ze moet nog wat doen in de keukentu doch nicht so! • stel je niet zo aan!sie tut nur so • zij doet maar alsofII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 onpersoonlijk werkwoord〉 es tat einen Knall • er viel, kwam een knal, klapeinen Schrei, Seufzer tun • een kreet, zucht slakener will sehen, was sich tun lässt • hij zal, wil wel eens kijken wat er aan te doen isso, das wäre getan! • zo, dat was dat!, zo, dat is gebeurd!es tun • (a) het doen 〈 ook coïteren〉; (b) genoeg zijn, (ook al) goed zijn • (c) het (uit)houden, meegaan〈 informeel〉 was tuts? • wat zou het?〈 informeel〉 was tut das schon? • wat geeft dat nou?was tun? • wat te doen?tus doch! • doe het dan!damit ist es nicht getan • daarmee is de zaak nog niet rond, afgewerktsonst bekommst, 〈 informeel〉kriegst du es mit mir zu tun! • anders krijg je met mij te maken!〈 formeel〉 es ist um ihn getan • (a) het is met hem afgelopen, gedaan; (b) het is met hem gebeurd, hij heeft het erg, lelijk te pakkennichts mit etwas, jemandem zu tun haben wollen • niets met iets, iemand te maken willen hebbenes mit dem Herzen zu tun haben • het aan het hart hebbenohne dass ich etwas dazu getan hätte • zonder dat ik er iets voor, aan gedaan had♦voorbeelden:1 es tut sich einiges im Lande • er is een en ander losgekomen, in beweging gekomen in het land -
2 die Mutter tut kochen
См. также в других словарях:
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon